WATER TOWER - LIVE FROM LOS ANGELES

Artiest info
Website
facebook
 

Voor sommigen compleet onbekend, voor anderen al jaren gemeengoed…dat is zowat de beste inleiding, die ik bij deze plaat kan verzinnen en dat verdient dus enige verdere uitleg. Zo’n kleine twintig jaar geleden , in 2005, begon Kenny Feinstein met The Water Tower Bucket Boys en in de loop der jaren was hij zowat de enige constante op de loonlijst van de groep, die evolueerde naar wat vandaag gewoon Water Tower heet, maar onderweg nog eventje de hort op ging als Water Tower String Band. Toen hij in 2018 van Portland, Oregon, verkaste naar Los Angeles, werd de huidige formatie op de rails gezet. Hoewel…”formatie” is misschien een beetje te ver gezocht: het gaat om een losvast collectief, waarin Feinstein zowat de enige constante is. Wie er onderweg bij komt, hangt voor een stuk van het toeval af én van de vaardigheid, die toevallige passanten op hun respectieve snaren kunnen etaleren. Dat heeft zo zijn redenen: Feinstein, die altijd al met old time en bluegrass bezig was, kan meer dan een beetje overweg met banjo, fiddle, mandoline en gitaar. Kort na zijn verhuis naar LA ontmoette hij Tommy Drinkard, die zijn eigen band had, The Remedy, waarin hij meer dan prima gitaar speelde. Hij begon van Feinstein banjo te leren en deed dat zo goed, dat hij binnen de kortste keren laureaat werd in één van de competities, waar de bluegrass zo rijk aan is.

De twee begonnen samen songs te schrijven en kort nadat ze daarmee begonnen waren, kriste een jonge jazzbassist hun pad. Jesse Blue Eads was net als de twee aan het busken op het strand van South California en wat moest gebeuren, gebeurde ook: de youngster , die net gelauwerd was aan de Berklee School of Music en ook meer dan behoorlijk uit de voeten kon op de banjo, werd het derde lid van Water Tower. Urenlang werd er op het strand gejamd en wat daaruit voortkwam, is vandaag kenmerkend voor de sound van de band: weinigen spelen met twee banjo’s in de hoofdrol en dus was er al meteen iets wat hen onderscheidde van veel andere gezelschappen. Daarnaast brachten ze ook elk een stuk van hun eigen muzikale achtergrond mee en krijg je vandaag een bluegrass, die elementen bevat uit punk, progrock, reggae en rock, maar die vooral “echt” blue grass is. Gewapend met die kunde en vaardigheden en, net na een tournee van twee maanden, boekten ze de Palomino Studio, met de bedoeling er in één dag een plaat op te nemen. Dat betekende vooraf dat er weinig tot geen tijd zou zijn voor tweede takes en dat er bijzonder weinig mis mocht gaan.

En jawl hoor: onderweg naar de studio begaf de auto van Drinkard het en toen ze uiteindelijk toch de studio haalden, bleek hun staande bas aan diggelen te liggen. Vier uur later dan gepland konden ze dan toch aan de opnames beginnen en het resultaat is nogal indrukwekkend: vijftien -of eigenlijk zestien nummers werden in één rauwe geut van energie op tape gekwakt, met als gevolg dat je het gevoel hebt naar een live concert te zitten luisteren. De titel van de plaat kon dan ook niet beter gekozen zijn. Het repertoire bevat best wel een paar verrassingen, zoals een cover van Tupac's “California Love”, maar net zo goed “klassiekers” uit het genre, zoals “Rueben’s Train”, “My Little Girl in Tennessee”, “Lonesome Road Blues” of “Cotton Eyed Joe” en de slotsom, wat mij betreft, is dat je zelden zo sterke zangpartijen hoort en dat de heren op hun instrumenten meer dan knap voor de dag komen. De band zit de komende vier weken in Engeland en Ierland en, mocht ik daar ergens in de buurt zijn, ik zou niet twijfelen, want ik heb zo’n donkerblauw vermoeden dat een live show van het voor de gelegenheid met twee muzikanten uitgebreide gezelschap, meer dan een beetje de moeite waard zal zijn. Wie niet tot ginder geraakt: deze heel leuke plaat is een heel waardige vervanger, me dunkt!

(Dani Heyvaert)